emoe

Dromaius novaehollandiae
De emoe (Dromaius novaehollandiae) is na de struisvogel de grootste nog levende vogelsoort en de grootste van australië. De vogel bewoont de meeste gebieden van het continent, behalve gebieden die dichtbevolkt zijn, dicht bebost zijn of bedekt zijn door woestijn.De vogel is 1,50 tot 2 meter hoog en weegt tot 60 kg. Het mannetje is gewoonlijk wat kleiner.
Emoes zijn nomadische vogels. Zij trekken de regen achterna op zoek naar zaden, bloemen, fruit, knoppen, scheuten, insecten en rupsen. Emoes kunnen grote afstanden afleggen in een snelle economische draf, maar indien nodig kunnen ze voor korte tijd 50 km/h halen.
Emoes leven meestal alleen. Ze komen soms wel in hele troepen tezamen maar dat is meer omdat het voorradige voedsel ze bijeen brengt.
De vogel paart in hartje zomer en broedt in de koelere maanden. Ze houden er een territorium op na dat zo'n 30 km² kan bedragen. Als de dagen beginnen te korten ondergaat het mannetje hormonale veranderingen, verliest zijn eetlust en begint een ruw nest te bouwen van boombast, takjes, gras en bladeren. Ruwweg om de andere dag legt het wijfje een groot, dikschalig groen ei dat wel een halve kilo kan wegen. Na een ei of zeven wordt het mannetje broeds en de volgende acht weken eet noch drinkt noch ontlast hij zich. Hij staat alleen zo'n tien keer per dag op om de eieren te draaien. Als de eieren uitkomen is hij een derde van zijn gewicht kwijt. Het wijfje is er dan allang met andere mannetjes vandoor.
Ondanks alle vaderlijke zorgen slagen vooral varanen er vaak nog in eieren te stelen, maar gemiddeld halen zo'n vier van de zeven kuikens het tot de volwassenheid. De kuikens zijn nestvlieders, ze zijn zo'n 25 cm hoog, zijn bruin gestreept en vader leidt ze nog een half jaar rond om ze te beschermen en te leren hoe te overleven. Hij pikt daarbij vaak ook adoptiekinderen op. De kuikens groeien snel, tot een kilo per week en na ruim een jaar zijn ze volwassen. In het wild leven emoes zo'n jaar of tien, maar in gevangenschap kunnen ze meer dan het dubbele daarvan bereiken.

moeflonschaap
Ovis orientalis
De moeflon (Ovis orientalis) is het kleinste wilde schaap. De naam moeflon wordt soms ook per abuis gebruikt voor de argali (Ovis ammon), een verwante soort. Argali's zijn echter groter dan moeflons.
Beide geslachten hebben hoorns. Vooral bij oude rammen zijn de hoorns indrukwekkend, ze krullen om achter de oren en kunnen 85 centimeter lang worden. Ooien op Sardinië hebben geen hoorns, ooien op Corsica en het Europese vasteland hebben korte stompjes. Bovendien hebben de rammen in de wintertijd een opvallend lichtgekleurd "zadel", witte "sokken" en snuit en een donkere nek, schouders en bovenbenen. 's Zomers zijn deze tekeningen minder duidelijk zichtbaar. Bij oudere mannetjes zijn het zadel en de snuit lichter van kleur. Vrouwtjes en jonge mannetjes hebben een roodbruine tot chocoladebruine vacht met een wittige buikzijde. De vacht is vrij kort.
De moeflon wordt 110 tot 130 centimeter lang, met een zes tot tien centimeter lange staart. De rammen worden groter dan ooien: de ram heeft een gemiddelde schofthoogte van 75 centimeter en een gewicht van 35 tot 50 kilogram, terwijl de ooi een gemiddelde schofthoogte van 65 centimeter en een gewicht van 30 tot 40 kilogram heeft.Moeflons komen met een karig dieet toe. Ze eten voornamelijk grassen, twijgen, knoppen, jonge bladeren en 's winters boomschors. Het zijn van nature schuwe dieren, die enkel 's nachts en in de schemering actief zijn.

amerikaanse bizon
Bison bison
De Amerikaanse bizon is bijna systematisch uitgeroeid. Enkele honderden jaren geleden leefden er in Noord-Amerika miljoenen exemplaren. In het voorjaar trokken ze langs de buffelpaden naar het noorden, in het najaar naar het warmere zuiden. De uitroeiing van de bizon wordt vaak aan de blanken geweten, maar de historicus PekkaHämäläinen wijst erop dat ook de Indianen eraan hebben bijgedragen. In de periode 1830-1839 doodden de Comancheen bevriende stammen op de zuidelijke prairie circa 280.000 bizons per jaar, wat al bijna het maximumaantal was dat gedood kon worden zonder dat de populatie afnam. Door een meer dan 15 jaar durende periode van droogte die in 1845 begon nam de druk op de populatie verder toe.
In de loop van de 19e eeuw begon de grote slachting. Bizons werden bejaagd omdat ze voedselconcurrenten waren van de koeien van veeboeren. Ook spoorwegmaatschappijen moedigden de jacht aan; botsingen van locomotieven met bizons veroorzaakten schade, en bizons schuilden vaak op plaatsen waar spoorlijnen door heuvels of bergen sneden, en veroorzaakten zo treinvertragingen. Op bizons werd ook gejaagd om hun huid die als aandrijfriem of vloerkleed werd gebruikt. Grote hoeveelheden bizonhuiden werden naar Europa geëxporteerd. Ten slotte werd op bizons gejaagd om de prairie-indianen te dwingen hun nomadische leefwijze op te geven en zich in reservaten te vestigen. Nog in 1875 pleitte generaal Philip Sheridan in het Amerikaans Congres om die laatste reden voor het uitroeien van de bizon.
Jagers organiseerden speciale bizon-jachttreinen, van waaruit dan op de kuddes geschoten kon worden.
Het gevolg was dat de bizon tegen 1884 vrijwel was uitgeroeid. De indiaan verloor zijn indianenbuffel, onmisbaar om zijn huid. Heden ten dage is de bizon een beschermd dier; er zijn er nog zo'n 30.000 over. Wilde kuddes leven alleen in het Yellowstone National Park en in het Theodore Roosevelt National Park in de VS en het Nationaal park Wood Buffalo in Canada. In de Oude Wereld leeft de eveneens zwaar beschermde wisent (of Europese bizon), een nauw verwante soort.

koalabeer
Phascolarctos cinereus
Aan het begin van de 20e eeuw was de koala door de jacht bijna uitgeroeid, maar sindsdien zijn natuurbeschermers erin geslaagd hun aantallen weer te doen toenemen. Dit succes heeft zeker te maken met het "schattige" voorkomen van de koala, dat hem een voorsprong geeft ten opzichte van andere, minstens zo sterk bedreigde Australische vogel- en zoogdiersoorten.
In geïsoleerde gebieden van waaruit migratie niet mogelijk is, werden de koala's soms weer zo talrijk dat ze verplaatst moesten worden of van de honger omkwamen. Ziektes, zoals chlamydia, hebben ook hun tol geëist.
Zolang er voldoende voedsel is, kunnen koala's prima samenleven met mensen, maar ze hebben wel veel ruimte nodig. Koala's verplaatsen zich via beboste corridors over grote afstanden op zoek naar nieuwe leefgebieden en partners. De aanleg van bijvoorbeeld wegen of woonwijken snijdt deze corridors af, waardoor de koala in een kleiner gebied opgesloten zit. Ook wordt de koala bedreigd door dingo's en verwilderde honden.
Koala's eten bijna uitsluitend bladeren van de eucalyptusboom. De bladeren zijn vezelrijk en bevatten gif dat voor de meeste andere dieren gevaarlijk is. Omdat koala's een langzaam metabolisme hebben, slapen koala's zo'n 20 uur per etmaal, vaak in een boom. Volgens andere bronnen is dit zelfs 18-22 uur, waarmee de koala de grootste slaper van het dierenrijk is. De rest van hun tijd besteden ze vooral aan eten en het zoeken naar eten en potentiële partners. Ze verplaatsen zich bij voorkeur in de uren na zonsondergang en kunnen ook zwemmen. Koala's zijn solitaire territoriumdieren en "blaffen" weleens agressief naar soortgenoten. Koala's "knuffelen" ook met bomen om hun lichaam koel te houden.
In tegenstelling tot wat wel gedacht wordt, lusten ze niet alle soorten eucalyptus, maar vermoedelijk slechts een paar. Omdat koala's moeilijk te traceren zijn en vooral 's nachts en solitair leven, is dit voor de wetenschap moeilijk te bepalen. Van de enige honderden soorten zijn de favorieten vermoedelijk Eucalyptus viminalis, Eucalyptus punctata en Eucalyptus camaidulensis. In de bladeren zit genoeg vocht, zodat de koala verder normaal niet hoeft te drinken. Om te rusten verkiezen ze vaak andere eucalyptussoorten, zoals Eucalyptus globulus.

hyena
Hyaenidae
Hyena's (Hyaenidae) zijn een familie van middelgrote roofdieren die voorkomen in Afrika en Azië. Hoewel hyena's eruitzien als grote honden, vormen ze een aparte biologische familie die waarschijnlijk het meest verwant is aan de andere families van de onderorde Feliformia: katachtigen (Felidae), civetkatachtigen (Viverridae), de pardelroller (Nandiniidae), Madagaskarcivetkatten (Eupleridae) en mangoesten (Herpestidae).
In vroegere tijden kwamen grote hyena's voor over grote delen van Europa en Azië, maar ze zijn sterk in aantal en habitat teruggelopen. Er zijn slechts vier soorten overgebleven, de gevlekte hyena, de bruine hyena, de gestreepte hyena en de aardwolf die hoort tot de subfamilie Protelinae.
In het huidige Afrika worden hyena's in verband gebracht met toverij. De Zoeloes onder Shaka Zoeloe vreesden de vermeende macht van de hyena's.
Vrouwelijke hyena's hebben een grote clitoris die op een penis lijkt. Daarom kan op dit aspect geen onderscheid gemaakt worden tussen mannetjes en vrouwtjes. Vrouwelijke hyena's hebben een grotere lichaamsbouw dan mannelijke hyena's.

orang-oetan
pongo
De leefomgeving van de orang-oetans is de afgelopen jaren sterk afgenomen door ontbossing en houtkap, mijnbouw en bosbranden. Ook worden illegaal jonge orang-oetans gevangen om als huisdier te worden verkocht. Meestal schieten de jagers de moeder dood om het jong te kunnen vangen. De Borneose orang-oetan is daardoor bedreigd en de Sumatraanse orang-oetan is met uitsterven bedreigd.Van de derde soort, de Tapanuli-orang-oetan, werd in 2017 vastgesteld dat er ongeveer 800 individuen leven in het Tapanuli-gebied.
Een belangrijke woordvoerder van de strijd voor het behoud van deze primaat is Willie Smits. Een vooraanstaande wetenschapper die zich bezighoudt met de studie ervan is Biruté Mary Galdikas.Orang-oetans klimmen van alle mensapen het meest in bomen. Ze zwemmen niet, maar sommige Borneose orang-oetans waden soms wel. Het voedsel van de orang-oetan bestaat voornamelijk uit vruchten, boomschors en insecten, vooral mieren.Ze zijn erg intelligent.

gorilla
Gorilla
De gorilla is een herbivoor die leeft in de Centraal- en West-Afrikaanseregenwouden. Gorilla's leven voornamelijk op de bosbodem. Het mannetje heeft een hoogte van tussen de 1,65 m en 1,90 m, en weegt tussen de 140 en 210 kg. Vrouwelijke gorilla's wegen ongeveer de helft. In tegenstelling tot chimpanseesmaken gorilla's nauwelijks gebruik van gereedschap. Er zijn drie gevallen bekend waarin een gorilla een hulpmiddel gebruikte: een gebruikte een stok om de diepte van een modderige rivier te bepalen, een ander gebruikte een boomstam als brug en nog een ander gebruikte een bamboestok als ladder voor haar jong.
De gorilla's zijn bedreigde diersoorten, voornamelijk doordat hij al lange tijd het slachtoffer is van stropers.
Het woord "gorilla" is afkomstig uit een beschrijving van Hanno de Zeevaarder, een Carthageense ontdekkingsreiziger. In de 5e eeuw v.Chr. was hij de aanvoerder van een vloot schepen, die een ontdekkingstocht maakten langs de Atlantische kust van Afrika. Rond het gedeelte van de West-Afrikaanse kust dat tegenwoordig onderdeel is van Sierra Leone troffen zijn mannen het volgende aan:
In een uithoek [...] lag een eiland dat leek op het eerste, met een meer erop en daarin weer een eiland, vol wilden. In ruime meerderheid waren dat vrouwen met behaarde lijven. Onze tolken noemden ze 'Gorilla's'. We achtervolgden ze, maar konden geen mannen te pakken krijgen. Ze wisten allemaal te ontkomen, doordat ze goede klimmers waren en zich weerden met (...). Drie vrouwen kregen we te pakken, maar die begonnen te bijten en te krabben en wilden niet meekomen. We hebben ze evenwel gedood en gevild en hun huiden meegebracht naar Karthago.

visarend
Pandion haliaetus
Het dier eet vrijwel uitsluitend vis en is vooral bij beboste meren, rivieren of de zeekust te vinden. Visarenden vliegen over het wateroppervlak op zoek naar prooi die zich vlak onder het wateroppervlak bevindt. Wanneer er een vis wordt gezien, duikt de arend met zijn kop vooruit naar beneden, en op het laatste moment gooit hij zijn poten naar voren om de vis te pakken. Zijn klauwen zijn vlijmscherp en op de poten zitten kleine stekels, zodat de visarend zijn glibberige prooi beter kan vastpakken.
Tot halverwege de jaren 1950 was de visarend uit grote delen van Europa (en Noord-Amerika) verdwenen door vervolging. Daarna, in de periode van de jaren 1960 en 1970 had de vogel bovendien te lijden van het insecticide DDT, dat zich via de voedselketen ophoopte in vissen, het voornaamste voedsel van de visarend. Sinds het verbod op deze middelen neemt de visarend weer in aantal toe. In 1954 kwam de visarend terug in Schotland, sinds 1985 broedt de vogel weer in Midden-Frankrijk. In Duitsland is het bestand tussen 1975 en 2004 toegenomen van 75 naar 470.
De visarend gaat bijna overal in aantal vooruit. Om deze reden staat deze roofvogel als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN. Deze status geldt ook voor de Australische visarend. Omdat dit taxon door BirdLife International niet wordt erkend, heeft de Australische (onder)soort dezelfde status.
Nederland[bewerken]
De soort komt in kleine maar toenemende aantallen voor als doortrekker. Deze worden vooral in de maanden april en september gezien.
De visarend was in Nederland aanvankelijk geen broedvogel. In 2016 werd echter gebroed door een eerste paartje in het Nationaal Park De Biesbosch (dat een jong kreeg) en in juni 2017 daar door twee broedparen met zes jongen.Bij het Naardermeer was er in 2017 een overzomerend paartje visarenden.

snoek
Esox lucius
De snoek is een roofvis die voornamelijk leeft van vissen, maar ook amfibieën, kreeftachtigen en knaagdieren en zelfs de muskusrat wordt gegeten. Zelfs jonge watervogels worden van onderen belaagd en ook de soortgenoten en jongen van de snoek zijn niet veilig. De voorkeur van de snoek gaat echter uit naar vis, en met name op zieke en verzwakte exemplaren die makkelijker zijn te vangen wordt gejaagd.
Zodra de prooi is gegrepen wordt deze zo gemanoeuvreerd dat de kop altijd als eerste naar binnen gaat, overigens net zoals bij slangen en met dezelfde reden. Als de snoek een behaarde, gevederde of gestekelde prooi zoals een stekelbaars andersom doorslikt dan kan de prooi door de tegengestelde veer- of haargroeirichting van de stekels vast komen te zitten.
Aan de anatomie van de kop is ook al te zien dat snoeken hun prooi vaak van onderen naderen. Ook het kleine snoekje op de afbeelding laat kenmerkend jachtgedrag zien. De snoek is goed in staat heel langzaam te sluipen en zijn positie in het water aan te passen, waarbij de rugvin en de borstvinnen kleine bewegingen maken. Voordat hij zijn schot inzet kromt hij zijn lichaam en gebruikt hij het oppervlak van staart-, rug- en aarsvin om zichzelf tegen af te zetten.
De snoek heeft ook een voorkeur voor relatief grote prooien, maar als in de zomer de kleine witvissen en baarzen in enorme hoeveelheden rondzwemmen kan de snoek ook tijdelijk op deze prooien overschakelen. Opvallend is ook dat snoeken graag baarzen eten, die toch flink beschermd lijken te worden door hun stekelige rugvin. Op plaatsen waar alleen stekelbaars en snoek voorkomen kan de snoek ook prima op een dieet van stekelbaars overleven.
De snoek is een vis die voornamelijk op het zicht jaagt. In een milieu waar het water te troebel is zal hij ondanks het ruime aanbod aan voedsel verdwijnen. Oudere dieren kunnen in troebel water (waar geen planten in kunnen groeien) nog wel jagen, maar voor de jongere dieren zijn er geen schuilplaatsen meer, wat ze een veel kleinere kans op overleven geeft.
Voor het vangen van prooien is ook de zijlijn van de snoek een belangrijk zintuig. Hiermee kan de snoek waterstroompjes zeer nauwkeurig waarnemen, zoals een zwemmende prooi. Bij een snoek zijn ook gaatjes in de kop te zien die deel uitmaken van het zijlijnsysteem (zie afbeeldingen).

Amoerpanter
Panthera pardus orientalis
De amoerpanter of amoerluipaard (Panthera pardus orientalis) is de meest noordoostelijk voorkomende ondersoort van de luipaard. Deze ondersoort is ook bekend onder de namen Siberische luipaard of Verre-Oostelijke luipaard.
De amoerpanter leeft in het gebergte Sichote-Alin (vooral in de regio rond het Chasanmeer in het uiterste zuiden) in de Russische kraj Primorski in het zuiden van het Russische Verre Oosten en in het bergachtige noorden van Noord-Korea.
De ondersoort is bijna uitgestorven; bij een telling in 2007 bleek dat zich nog 25 tot 34 exemplaren in het wild bevinden, waarvan slechts 6 vrouwtjes (een 7e werd gedood door een Russische jager in april 2007). Om te kunnen overleven zijn echter ten minste 66 tot 100 wilde exemplaren vereist. Begin 2015 werd hun aantal in het wild op 65 geschat.
Door de vernietiging van zijn leefomgeving als gevolg van toenemende menselijke invloeden, de voortgaande bonthandel en trofeejagers is de ondersoort sterk in aantal gedaald en momenteel een van de meest bedreigde kattensoorten op aarde.

termiet
Isoptera
Net zoals bijen en mieren kennen termieten enkel onvruchtbare exemplaren, behalve de koningin en jaarlijks een aantal mannetjes, die echter zeer spoedig sterven. Sommige koninginnen kunnen waarschijnlijk tussen de twintig en vijftig jaar oud worden en daarmee is de termiet verreweg het langstlevende insect.
Termieten hebben aan de ene kant een erg slechte reputatie, maar zijn voor sommige dieren, zoals de miereneteren sommige hagedissen een onmisbare voedselbron.
Termieten kennen zowel werksters (onvruchtbare vrouwtjes) als soldaten (mannetjes). Deze laatste zijn bij sommige tropische soorten berucht omdat ze zeer grote stekende kaken hebben en giftig zijn, of beide.
Om het aantal termieten te kunnen schatten wordt een bekend aantal termieten een paarse kleurstof te eten gegeven waardoor de termieten zelf paars gekleurd worden. Als ze zich gemengd hebben tussen de andere termieten hoeft enkel nog het percentage paarse termieten bepaald te worden, en kan het totale aantal termieten daaruit geschat worden.

Chinese reuzensalamander
Andrias davidianus
De Chinese reuzensalamander (Andrias davidianus) is een salamander uit de familie reuzensalamanders. De soort werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Charles Émile Blanchard in 1871. Oorspronkelijk werd de wetenschappelijke naam Sieboldia davidiana gebruikt.
De Chinese reuzensalamander is de grootste salamander ter wereld, het dier bereikt een maximale lichaamslengte tot 180 centimeter. De meeste exemplaren blijven aanzienlijk kleiner. De soort is endemisch in rotsige berggebieden in China, waar ze in beekjes en kleine rivieren leven. De soort wordt beschouwd als ernstig bedreigd.
Referenties.Deze salamander is het grootste amfibie ter wereld. Hij leeft in koude bergbeken in China en komt niet aan land. Zijn huid is sterk geplooid waardoor hij doorgaans voldoende zuurstof uit het water op kan nemen zonder lucht te hoeven happen. Het mannetje maakt een kuil op de bodem van de beek waarin het vrouwtje snoeren met ongeveer 500 eitjes afzet. Het mannetje blijft deze bewaken. Hij is nauw verwant met de Japanse reuzensalamander die net iets minder groot wordt.

reuzeninktvis
Architeuthis
Architeuthis is een geslacht van grote pijlinktvissen. Aanvankelijk dacht men dat deze reuzeninktvissen de grootste ongewervelde dieren op aarde waren, maar de kolossale inktvis (Mesonychoteuthis hamiltoni) wordt vermoedelijk nog groter. Er is een twintigtal Architeuthis-soorten beschreven maar aangenomen wordt dat dit voor het grootste deel om soorten gaat die meerdere keren opnieuw beschreven zijn, en dat het geslacht uit maximaal drie soorten bestaat: Architeuthis dux, Architeuthis sanctipauli en Architeuthis martensii.
Over het algemeen is er weinig bekend over reuzeninktvissen. Van de informatie die wél beschikbaar is, is veel afkomstig van overblijfselen van dode exemplaren uit de maaginhoud van gevangen potvissen, exemplaren die worden gevangen in diepzeenetten en aangespoelde overblijfselen.
Bij reuzeninktvissen is er sprake van seksueel dimorfisme: vrouwtjes zijn groter dan mannetjes. Ze bereiken respectievelijk een lengte van 13 meter en 10 meter en een gewicht van 275 kg en 150 kg. De mantel wordt normaal gezien niet langer dan 2,25 meter. Hoewel er enkele reuzeninktvissen van 18 meter lang zijn beschreven, wordt de wetenschappelijke waarde van dergelijke observaties betwist.Ruwweg twee derde van de lichaamslengte wordt gevormd door de twee lange vangtentakels, waarmee de prooi naar de snavelachtige bek wordt gebracht.
De ogen van Architeuthis-soorten, soms zo groot als een voetbal, behoren tot de grootste in het dierenrijk. Reuzeninktvissen regelen hun drijfvermogen door de verhouding tussen de ammoniak- en natriumionen in hun lichaam te reguleren. Ze hebben weerhaakjes in hun zuignappen; dit geeft hun vangtentakels extra grip. Op de huid van sommige gevangen potvissen worden sporen aangetroffen van zuignappen van reuzeninktvissen met een diameter van 2 tot 5 cm.
Reuzeninktvissen beschikken net als andere inktvissen over een inktzak en het vermogen om van kleur te veranderen.
In de maaginhoud van dode Architeuthis-soorten zijn onder andere (vaak niet identificeerbare) resten van vissen, andere inktvissen, kreeftachtigen en tweekleppigen aangetroffen. Maar er zijn ook resten aangetroffen die vermoedelijk afkomstig zijn van Architeuthis-soorten; wellicht doet de reuzeninktvis dus ook aan kannibalisme.